Beeldend theater
Een vorm of… het wezen van theater…
“ik ben het, Erik”
Hoewel ik moeite heb teksten te onthouden weet ik nog exact dat dat de eerste zin was die ik ooit op een toneel uitsprak. Waarom ik dat nog zo goed weet? Het feit dat meester van Dongen (de onderwijzer van de 4e klas, die het toneelstuk ‘Schapenkoppen’[i] van de 6e klas regisseerde) vond dat ik de zin midden op het toneel moest uitspreken. Belachelijk vond ik dat als 11 jarige… waarom zou iemand zichzelf voorstellen bij een familie waar je, volgens het verhaal, dagelijks in hun bovenhuis over de vloer kwam…
Definities…
In mijn dagelijkse werk ben ik vaak bezig met de juiste definitie van termen en cijfers. Daarmee kan ik met mijn omgeving een eenduidig beeld schetsen van wat er geleverd moet worden op IT gebied.
Als ik als theatermaker Beeldend Theater wil maken zou ook duidelijk moeten hebben wat dat is. Daarom dus een zoektocht naar de definitie van ‘Beeldend Theater’.
Om maar te beginnen bij het begin: Jesse Goossens[ii] plakt de naam ‘Beeldend Theater’ op de geschiedenis van theater. Volgens hem begint het in het oude Griekenland bij het uitbeelden van verhalen door een mimespeler. Die werd toegevoegd bij het spelen van tragedies om het statische beeld van verteller (acteur) en koor te doorbreken. Waar mime dan nog ondersteunend is aan gesproken tekst gaat Goossens er van uit dat Beeldend Theater evolueert tot een Theatervorm waarbij de tekst er niet meer toe doet. Het beeld (en het beeld alleen) vertelt het verhaal en wordt daarmee universeel.
Volgens Willemien Bronkhorst[iii] is poppenspeler Hinderik de Groot de eerste geweest die echt een definitie van Beeldend theater heeft gegeven: “Beeldend Theater is die theatervorm waarbij vormgeving en inhoud gelijkwaardig aan elkaar zijn en niet van elkaar gescheiden kunnen worden en waarbij geen der elementen overheerst, of het zou de ziel van de maker moeten zijn”.
Dus nu gaat het niet meer over mensen die iets uitbeelden (ongeacht de taal), het gaat over een samenspel van vormgeving (ook het decor), beweging en inhoud. Hoewel de Groot taal niet noemt in zijn definitie sluit hij het blijkbaar niet uit.
Voor Bronkhorst was dit niet genoeg, ze gaat zelf een stap verder. Ook het maakproces én de toeschouwer worden een bepalende factor. Ze komt in haar afstudeerscriptie tot een nieuwe definitie: “Beeldend theater is een sociale ontmoeting tussen makers en toeschouwers, die voor beiden de mogelijkheid creëert los te komen uit de context van alledag. Die ontmoeting wordt gekenmerkt door een artistieke presentatie van de theatermakers voor een publiek dat daarop reageert. Deze artistieke presentatie is een samengaan van woord, beeld en klank, waarbij het beeld het dominante vormgevingsprincipe is en tegelijkertijd een weergave van het mens- en wereldbeeld van de makers.”
Op deze manier wordt de definitie een behoorlijke bladvulling, en duidelijker lijkt het niet te worden. Want opeens is er zo’n tussenzin: “samengaan van woord, beeld en klank”.
Dus woorden gaan er nu wel (weer) toe doen? Maar… wanneer is ‘het beeld’ dan dominant? Als er zo min mogelijk wordt gesproken? Als er wel wordt gesproken maar de tekst er niet toe doet? Als de beleving van het stuk wordt bepaald door het beeld en niet door de tekst? En… hoe meet je dat dan?
Bij het zien van Fear[iv] viel deze definitie helemaal op z’n plek. 5 mensen op een podium, in een zorgvuldige choreografie wisselen gesprekken die er wel zijn, maar waar we de inhoud niet van horen. Langzaam maar zeker verandert het beeld. De bewegingen worden intenser, de lichaamstaal verraadt angst en verwarring. Het publiek wordt deelgenoot van de voorstelling want de spelers rennen, strompelen en vallen ook buiten de vloer. Het gesprek tussen de spelers deed er niet toe, het beeld deed het verhaal. Hier waren wel woorden, maar waren ze absoluut ondergeschikt. Typisch beeldtheater dus… of… nee dus… de doelgroep was publiek van een ander theatergenre. Dit noemen we DANS!
Over ‘noemen’ gesproken… Yvonne Franquinet[v] stelt dat ze niet zo goed meer uit de voeten kan met onze term. Ze noemt het liever ‘Visueel Theater’ want, zo stelt ze: “Visueel theater is voor mij theater waarin alle disciplines daadwerkelijk gelijkwaardig zijn”. Huh?? En wat staat hier dan anders dan wat Hinderik de Groot al over Beeldend Theater zei?
Goed, nog één laatste poging: terug naar de makers dan maar? Ik pak er een jaargang TheaterMaker bij. Wat opvalt is dat de term ‘Beeldend Theater’ door TM niet als een categorie wordt gebruikt. Ach, met wat ik tot nu toe weet is Mime ook toereikend. Een interview met Magne van den Berg[vi] brengt me uiteindelijk nog verder van huis. Hoewel TM dit interview schaart onder de categorie Mime, en van den Berg is opgeleid als Mime speler/maker, komen mime en/of beeldend theater niet aan bod. Van den Berg heeft het vooral over… tekstinterpretatie en hoe in het maakproces daar mee om te gaan, het beeld blijft buiten beeld. Zoeken naar werk van van den Berg levert 10 gepubliceerde stukken[vii] op waarvan de tekst me toch behoorlijk relevant lijkt en, stel ik met enige voorzichtigheid, prima als basis voor ‘gewoon toneel’ kunnen dienen.
En Erik dan…?
Wetenschappers en makers hebben me het hokje waar Beeldend Theater in past niet (echt) kunnen wijzen. Gelukkig maar… want hokjes werken vaak verlammend, verstikkend. En om eerlijk te zijn: uiteindelijk is wat mij betreft de vraag ‘Hoe maak ik Beeldend Theater’ ook niet relevant… Veel belangrijker is de vraag ‘Hoe maak ik Theater Beeldend’. Als het van belang is dat een scène zich afspeelt in een bovenhuis kan dat met woorden én het juiste beeld duidelijk gemaakt worden: Wek de illusie van een trapgat door een stem vanuit de coulisse en een tegenspeler die ‘het trapgat’ in kijkt.
De doelgroep die naar ‘Schapekoppen’ kwam kijken, trotse ouders en grootouders, zag iets anders. En meester van Dongen had vast en zeker gelijk… ze kwamen niet voor het verhaal of het beeld… hun kroost wilden ze zien. Dat kregen ze: een zenuwachtige bijna puber die midden op een toneel, voor zo’n mooie achterwand met balkondeuren en geschilderde lucht met wolken, vol twijfel over het beeld dat hij oproept zijn openingszin stamelt: “Ik ben het, Erik”
[i] Het toneelstuk ‘Schapekoppen’ werd in 1970 door de toenmalige 6e klas van lagere school ‘Julianaschool’ in ‘de Rank’ in Dubbeldam opgevoerd. Behalve mijn openingszin en de (innerlijke, want destijds niet uitgesproken) overtuiging die ik beschrijf kan ik me weinig van het stuk herinneren.
[ii] Jesse Goossens: Dit is theater, Uitgeverij Lemniscaat, 2003, ISBN: 90 5637 565 2
Het hoofdstuk met de korte geschiedenis van (beeldend) theater is ook te vinden op Goossens website: http://www.jessegoossens.nl/theater/Geschiedenis/Beeldendtheater.html
[iii] Willemien Bronkhorst: Met het oog op… , 2006, Masterthesis.
Een onderzoek naar de mogelijkheden om als dramaturg de kijker te sturen in het toekennen van betekenis aan een voorstelling van beeldend theater.
[iv] Fear, dansvoorstelling van choreograaf Loïc Perala, gezien op 30 nov 2013 in Krijn Boon Studio, Schouwburg Rotterdam
[v] Interview met Yvonne Franquinet door Theaterwetenschapper Liesbeth Groot Nibbelink: http://ltd.library.uu.nl/doc/355/interview.htm
[vi] ‘De inkoppertjes van Magne van den Berg’, interview in TM maart 2013
[vii] Gepubliceerde bibliografie van Magne van den Berg: http://www.denieuwetoneelbibliotheek.nl/magne_van_den_berg